Konjunktiv II (vwo bovenbouw)

De Konjunktiv II drukt in het Nederlands de zou-vorm uit:

-zou kunnen, zou zijn, zou willen, zou moeten, zou hebben, etc.

In de Konjunktiv II worden de modale werkwoorden en de hulpwerkwoorden (beiden: verleden tijd) net iets anders vervoegd dan in de reguliere verleden tijd. Dit komt omdat de betekenis bij deze werkwoorden anders is.

De Konjunktiv II wordt gebruikt ter uitdrukking van een niet werkelijkheid of wanneer men nog zeker is of iets werkelijkheid is of wordt.

Voorbeelden:   

-Wenn ich das wüsste. Als ik dat zou weten.
-Wir könnten auch mit dem Zug dahin. We zouden ook met de trein kunnen.
-Niemals Hausaufgaben: Das wäre schön! Nooit huiswerk: dat zou mooi zijn!

Bovenstaande (en de werkwoorden in de overzichten hieronder) is belangrijk om te herkennen in examenteksten.

Verder wordt de Konjunktiv II gebruikt als beleefdheidsvorm: Duitsers drukken zich vaak net iets hoffelijker uit, dan wij dat gewend zijn. Dit is van toepassing bij schrijven en spreken.

Duits: hoffelijk
Soms onbeleefd/ te direct in Dt
In het NL normaal / (net)
Könntest du mir helfen Kannst du mir helfen? Kun je mij helpen? (zou je mij kunnen helpen)
Wolltest du Eis? Willst du Eis? Wil je ijs? (zou je ijs willen)
Dürfte ich mitgehen? Darf ich mitgehen? Mag ik meegaan? (zou ik mee mogen gaan)
Modale werkwoorden -Konjunktiv II
dürfen können müssen mögen wollen* sollen* wissen
 zou  mogen  zou kunnen  zou moeten  zou graag willen  zou willen  zou moeten zou weten
ich dürf-te könn-te müss-te möch-te woll-te soll-te wüss-te
du dürf-test könn-test müss-test möch-test woll-test soll-test wüss-test
er/sie dürf-te könn-te müss-te möch-te woll-te soll-te wüss-te
wir dürf-ten könn-ten müss-ten möch-ten woll-ten soll-ten wüsst-ten
ihr dürf-tet könn-tet müss-tet möch-tet woll-tet soll-tet wüsst-et
Sie/sie dürf-ten könn-ten müss-ten möch-ten woll-ten soll-ten wüss-ten

De uitgangen in Konkunktiv II zijn  identiek aan de modale werkwoorden (verleden tijd).

Let op: Alle werkwoorden krijgen ten opzichte van de modale werkwoorden (verleden tijd) een Umlaut op de stamklinker. *Bij wollen en sollen komt er geen Umlaut op de stamklinker. Hier is de Konjunktiv II identiek aan de verleden tijd van deze werkwoorden, zowel qua uitgangen als qua stam.

Ook de hulpwerkwoorden ‘sein’ ‘haben’ en ‘werden’ zijn mogelijk als Konjunktiv II. Ook hier geldt dat de werkwoorden in deze vorm een niet werkelijkheid uitdrukken of als beleefdheidsvorm gebruikt kunnen worden.

Oefenlink 1: Konjunktiv II                                                                                                                                        Oefenlink 2: Konjunktiv II

-Das wäre sehr schön. Dat zou zeer mooi zijn.
-Wir hätten das gerne gemacht. We zouden dat graag gedaan hebben.
-Sie würde gerne Lehrerin werden. Sie zou graag docente worden.
Hulpwerkw. sein haben werden
ich wär-e (extra -e)
hätt-e würd-e
du wär-st hätt-e-st würd-est
er/sie wär-e (extra -e)
hätt-e würd-e
wir wär-en hätt-en würd-en
ihr wär-t hätt-et würd-et
Sie/sie wär-en hätt-en würd-en