Das Relativpronomen – het betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord staat altijd in een zogenaamde betrekkelijke bijzin. Het verwijst daarbij naar een of meer woorden in de hoofdzin, de zogenaamde antecedent.
Voorbeeld 1 De jongen, die altijd aardig is, heet Cas. Der Junge, der immer nett ist, heißt Cas.
Hoofdzin: Der Junge (1e NV) <…> heißt Cas Bijzin: der (1e NV) der immer nett ist Doordat ‘ist’ in de bijzin staat blijft het betr. vnw. in de bijzin in de eerste naamval.
De jongen, die ik iets gevraagd heb, antwoordde niet. Der Junge, den ich etwas gefragt habe, antwortete nicht.
Hoofdzin: Der Junge (1e NV) <> antwortete nicht. Bijzin: den (4e NV) ich das gefragt habe Doordat ‘fragen’ in de bijzin staat verandert het betr. vnw. van ‘der’ > ‘den’
Voorbeeld 2 Het meisje, dat ik gefeliciteerd heb, heet Lucia. Das Mädchen, dem ich gratuliert habe, heißt Lucia.
Hoofdzin: Das Mädchen (1e NV)<>heißt Lucia. Bijzin: dem (3e NV) ich gratuliert habe Doordat ‘gratulieren’ in de bijzin staat, is het betr. vnw. ‘dem’ in bijzin in de 3e NV.
Het meisje, dat naast mij woont, help ik graag. Dem Mädchen, das neben mir wohnt, helfe ich gerne.
Hoofdzin: Dem Mädchen (3e NV) <> helfe ich gerne: Bijzin: das (1e NV) neben mir wohnt Doordat ‘helfe’ in de hoofdzin staat, is het ‘dem’ in de hoofdzin en ‘das in de bijzin.
Het betrekkelijk voornaamwoord bestaat in het Nederlands uit ‘die’ of ‘dat’: De jongen, die…. (vanwege ‘de’) of: Het meisje, dat (vanwege ‘het’). In het Duits is het bijna geheel gelijk aan het bepaald lidwood (de der-groep). Alleen de tweede naamval en de derde naamval meervoud zijn anders, namelijk langer.
M | V | O | MV | |
1 | der | die | das | die |
2 | dessen | deren | dessen | deren |
3 | dem | der | dem | denen |
4 | den | die | das | die |
Hoe vind je de juiste vorm van het betrekkelijk voornaamwoord?
- Door te kijken naar de antecedent in de hoofdzin: is dit M, V, O of MV (=geslacht)
- Door te kijken naar de functie van de het betr. vnw in de bijzin. (=naamval) Bedenk: De naamval van de antecedent in de hoofdzin en het betrekkelijk voornaamwoord in de bijzin staan los van elkaar, juist omdat ze in de hoofdzin resp. bijzin staan. Qua geslacht komen ze wel overeen!
Nogmaals voorbeeld 2: Das Mädchen, dem ich gratuliert habe, heißt Lucia.
Hoofdzin: Das Mädchen (1e NV)<>heißt Lucia. Bijzin: dem (3e NV) ich gratuliert habe Doordat ‘gratulieren’ in de bijzin staat, is het betr. vnw. ‘dem’ in bijzin in de 3e NV.
Vergelijk dit met het volgende voorbeeld: Die Frau, der ich gratuliert habe, heißt Lucia.
Voor de hoofdzinnen geldt: Das mädchen is als antecedent onzijdg, Die Frau is als antecedent vrouwelijk.
Voor de bijzinnen geldt: dem Mächen en der Frau blijven hetzelfde geslacht, maar veranderen van een eerste in een derde naamval, doordat gratulieren een werkwoord met de derde naamval is.