Das Personalpronomen – het persoonlijk voornaamwoord
Net als in het Nederlands verandert het persoonlijk voornaamwoord van vorm, bijvoorbeeld:
-Hij heeft van mijn zus geld gekregen. Mijn zus heeft hem geld gegeven. –Er hat von meiner Schwester Geld bekommen. Meine Schwester hat ihm Geld gegeben.
Het Nederlands kent maar EEN vorm: hij wordt hem.
–hij is onderwerp –hem is meewerkend- of lijdend voorwerp.
Het Duits kent TWEE vormen: Er wordt ihm of ihn.
–er is onderwerp (eerste naamval) –ihm is meewerkend voorwerp (derde naamval) –ihn is lijdend voorwerp (vierde naamval)
Bovenstaand voorbeeld:
-Meine Schwester hat ihm Geld gegeben. (aan hem = 3e nv.) Wordt in de vierde naamval: -Meine Schwester bittet ihn das Geld zurückzuzahlen. (bitten =4e nv.)
Persoonlijk voornaamwoorden vervangen vaak een lidwoord (of ander woord dat volgens de DER-groep of de EIN-groep vervoegd wordt) met een zelfstandig naamwoord.
-Der Vogel fliegt weg. > Er fliegt weg. (1e naamval) –Jener Vogel fliegt weg. > Er fliegt weg. (1e naamval) –Ein Vogel fliegt weg. > Er fliegt weg. (1e naamval) –Mein Vogel fliegt weg. > Er fliegt weg. (1e naamval)
Het voorbeeld in 3e en 4e naamval: -Ich habe den Vogel gefunden. > Ich habe ihn gefunden. (4e naamval) -Ich gebe dem Vogel etwas. > Ich gebe ihm etwas. (3e naamval)
Ook bij persoonlijk voornaamwoorden volg je hetzelfde stappenplan als bij ‘die Fälle‘. Je let altijd op:
- voorzetsels (met 3e naamval, 4e naamval of wisselvoorzetsels)
- werkwoorden (met 1e, 3e of 4e naamval)
- functie in de zin – ontleden (1e, 3e of 4e naamval)
Personalpronomen in het Duits en Nederlands: Leer de Duitstalig rijtjes van links naar rechts.
Personalpronomen in het Duits en Nederlands | ||||||
1e | 3e | 4e | 1e | 3e | 4e | |
ich | mir | mich | ik | me/mij | me/mij | |
du | dir | dich | jij | je/jou | je/jou | |
er | ihm | ihn | hij | hem | hem | |
sie | ihr | sie | zij | haar | haar | |
es | ihm | es | het | het | het | |
wir | uns | uns | wij | ons | ons | |
ihr | euch | euch | jullie | jullie | jullie | |
Sie | Ihnen | Sie | u | u | u | |
sie | ihnen | sie | zij | hun/ze | hen/ze |
Oefenen
Oefenlink 1: Pesonalpronomen 3e naamval
Oefenlink 2: Personalpronomen: 4e naamval
!Oefenlink 3: Personalpronomen: alle naamvallen